Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8736

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400421/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2002  heeft het college van burgemeester en wethouders van Arcen en Velden (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden met betrekking tot zes sparingen (ventilatieopeningen) in de maas(kade)gevel, twee sparingen in de zuidgevel en een machinekamer op de zesde etage van het appartementencomplex ‘La Tour Meuse’ aan de Schans 10a t/m 18 te Arcen, afgewezen.


Uitspraak

200400421/1. Datum uitspraak: 1 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en anderen, wonend te Arcen, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 december 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Arcen en Velden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 december 2002  heeft het college van burgemeester en wethouders van Arcen en Velden (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden met betrekking tot zes sparingen (ventilatieopeningen) in de maas(kade)gevel, twee sparingen in de zuidgevel en een machinekamer op de zesde etage van het appartementencomplex ‘La Tour Meuse’ aan de Schans 10a t/m 18 te Arcen, afgewezen. Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2004, waar appellanten in de persoon van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door M.I. Blokland, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 20 september 1995, zoals nadien gewijzigd bij besluit van 2 december 1996, heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 16 woonappartementen, een horecabedrijf en een galerie op het perceel Schans 10a t/m 18 te Arcen. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is. 2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de zes sparingen in de maas(kade)gevel niet voorkomen op de bij de bouwvergunning behorende tekeningen en mitsdien zonder bouwvergunning zijn aangebracht. 2.2.1.    De Afdeling overweegt dienaangaande dat de inhoud van de bouwvergunning wordt bepaald door het besluit van 20 september 1995 en de als zodanig gewaarmerkte stukken waarnaar in het besluit wordt verwezen.     Bij het besluit van 20 september 1995 behoort een groot aantal bouwtekeningen, die aan de achterzijde zijn voorzien van een stempel met de woorden: “behoort bij het besluit van burgemeester en wethouders van Arcen en Velden d.d. 20 september 1995, nr. 950086”. Een van deze tekeningen betreft een bestektekening van het souterrain waarop staat vermeld dat onder meer aan de maas(kade)zijde van het gebouw tien sparingen voor natuurlijke ventilatie zullen worden aangebracht. Bij het besluit behoort tevens een kleine(re) detailtekening. Daarop zijn zes buitenmuurroosters van 1000 x 500 mm met een afsluitbaar luik aan de buitenzijde aangegeven. Deze roosters vervangen, zoals het college ter zitting uiteen heeft gezet, de eerder genoemde tien sparingen voor natuurlijke ventilatie. De hiervoor bedoelde tekeningen zijn door het college ter zitting getoond.     Gelet op deze stukken en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de zes sparingen in de maas(kade)gevel zijn vergund in de bouwvergunning van 20 september 1995. De omstandigheid dat de bestektekening van de achtergevel aan de maas(kade)zijde niet is aangepast overeenkomstig de detailschets en dat de zes sparingen daarop niet (alsnog) zijn aangebracht, is onvoldoende voor het oordeel dat niet overeenkomstig de bouwvergunning is gebouwd. De door appellanten geopperde mogelijkheid dat de detailschets zou zijn geantedateerd, is niet met feiten onderbouwd. Tenslotte doet aan het bovenstaande niet af dat op de tekeningen die appellanten bij gedeputeerde staten van Limburg hebben verkregen, de bedoelde sparingen niet zijn aangegeven. Doorslaggevend is – zoals al gezegd – wat op de tekeningen staat die door het college van een stempel zijn voorzien. Het betoog van appellanten faalt derhalve. 2.3.    Appellanten hebben voorts betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de twee sparingen in de zuidgevel van het gebouw, gelet op artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: BBLB) en artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet, in onderlinge samenhang bezien, geen bouwvergunning is vereist.     Ook dit betoog faalt. Niet in geschil is dat de twee sparingen in de zuidgevel zijn aangebracht nadat het gebouw was opgeleverd. Voorts is niet gebleken dat de twee sparingen de draagconstructie van het bouwwerk aantasten en dat aan de overige in dat artikel 3, eerste lid, onder k van het BBLB genoemde voorwaarden niet wordt voldaan. De omstandigheid dat de muur, waarin de twee sparingen zijn aangebracht, een waterkerende functie heeft, speelt, anders dan appellanten kennelijk menen, geen rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard. 2.4.    De rechtbank heeft ten slotte terecht en op goede gronden geoordeeld dat de ruimte op de zesde etage van het appartementencomplex - door appellanten aangeduid als ‘machinekamer’ - overeenkomstig de bouwvergunning is aangebracht. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Van Roosmalen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004 53-291.